Mijn opleidingspraktijk is in Haarlem Schalkwijk. Niet de beste buurt. Veel van onze patiënten hebben een lagere economische status en een niet-Westerse achtergrond. Voor een derdejaars zoals ik is het een mooie praktijk, met veel uitdagingen en diversiteit in problemen, maar ook een praktijk waarin je echt iets kunt betekenen voor mensen. Hier komt álles samen.
Laten we kijken naar Hacer (niet haar echte naam). Een vrouw van 75 jaar van Turkse komaf. Ze spreekt gebrekkig Nederlands, geen uitzondering in onze patiënten populatie. Vanwege die taalbarrière komt Hacers dochter Fatma mee, om te tolken. Nu had ik Fatma toevallig de week ervoor gezien met haar dochtertje, het meisje had luchtwegproblemen. Dat consult heb ik, denk ik, goed afgehandeld, want ik merk dat er al een soort vertrouwen is. Hacer heeft overgewicht, last van hartkloppingen, vermoeidheid, pijn in de benen en schouders. Op basis van mijn anamnese en lichamelijk onderzoek denk ik niet aan een somatische oorzaak. Maar ik zeg niet meteen: “Nou mevrouw, u heeft niks lichamelijks, het heeft met andere dingen te maken.” Dat zou ze niet van mij aannemen. In plaats daarvan vraag ik: “Waarover maakt u zich zorgen? En wat is uw verwachting van dit gesprek, wat vindt u belangrijk?” Hacer maakt zich zorgen over haar hart. Ik verwijs haar door voor diagnostiek, maar geef meteen duidelijk aan dat ik verwacht dat alles gezond en normaal is. En dat ik haar uitnodig om over een tijdje terug te komen, met Fatma, om de uitslagen te bespreken.
Een paar weken later zitten Hacer en Fatma weer tegenover me. Ik kan ze geruststellen: alle uitslagen zijn normaal. Maar ja: hoe nu verder? Hoe kan Hacer zich weer beter voelen? “Hoe ziet uw leven eruit? Wat doet u zoal op een dag?”, vraag ik. Hacers wereld blijkt steeds kleiner geworden. Ze heeft geen sociale activiteiten, zit veel thuis, doet het huishouden. Als ik vraag: “Wat maakt u gelukkig? Waar krijgt u energie van?” voelt ze de opening om haar hart te luchten. Nee, ze heeft alleen de kinderen en kleinkinderen en verder niks waar ze energie of plezier uithaalt. Dan zie ik bij Fatma de tranen in haar ogen opwellen. “Ik vind het heel moeilijk te horen dat mijn moeder niet gelukkig is”, bekent ze. Wat een mooi moment, denk ik later die dag. Er komt zoveel samen. Erkenning voor Hacer, die dit eindelijk durft te bespreken in het bijzijn van haar dochter. Erkenning voor haar lichamelijke klachten die voortkomen uit haar situatie.
Ooit zei een opleider tegen me: ‘Het huisartsenvak gaat niet over ziektebeelden. Het gaat over mensen.’ En dat heb ik altijd onthouden. Het gaat om het verhaal en als je daarop kunt aanhaken geeft dat de meeste voldoening. Een goede huisarts zijn begint met goed luisteren. De relatie, en vooral het vertrouwen, met je patiënten is, zeker in deze populatie, nog veel belangrijker dan de harde cijfers of feiten. Daarom was eerst het diagnostisch proces inzetten belangrijk. Dat gaf de ruimte om in vertrouwen met mijn patiënte te bespreken wat haar dwarszat.
En Hacer? Ze heeft zelf een oplossing bedacht. Vroeger ging ze naar een brei- en naaiclubje in het buurthuis, met andere Turkse vrouwen. Ze wist eigenlijk niet eens waarom ze daarmee was gestopt. “Maar nu ben ik te moe om daarnaartoe te gaan”, zegt ze, via haar dochter. En die komt haar te hulp: “Als je moe bent mama, breng ik je ernaar toe.
Lucas Zeevenhooven, aios